TISJA BE'AV: ROUW EN HOOP

 

DOOR: RABBIJN MR. DRS. R. EVERS

 

Met de vastendag 17 tamoez begonnen de drie weken van nationale rouw om de vernietiging van de eerste en tweede Tempel. Op 17 ta­moez van het jaar 70 sloegen de Romeinen een bres in de muren van Jeruzalem en drie weken later op Tisja Be'av, 9 Av, ging de Tempel- en daarmee het laatste restje van Israels zelfstandigheid - in vlammen op. Precies op dezelfde datum werd 490 jaar eerder de eerste Tempel verwoest. Tot op de dag van vandaag zitten vele duizenden joden op 9 Av treurend en vastend op de grond bij de Klaagmuur, waarachter nu de Omar-moskee staat.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Ontreddering, ontkenning

 

Gelijk na de verwoesting van beide Tempels, rouwt onze generatie krampachtig om de Holocaust en de verloren glorie van het Europese Jodendom. Een rouwproces doorloopt verschillende fasen. De mate van ontreddering in de tweede generatie loopt sterk uiteen. De een is lamgeslagen en sluit zich op in een passiviteitsneurose; "Ik heb ge­noeg narigheid in mijn leven gehad, ik hoef niets meer te doen. Laat de maatschappij maar bewijzen, dat zij mij nu wel accepteert': De ander lijkt in staat zijn leven efficient en ogenschijnlijk zonder pro­blemen in te richten, maar lijdt in feite aan een activiteitsneurose: "Ik behoor tot de elite die overleefd heeft, ik ben iets heel bijzonders, ik moet dus iets geweldigs presteren':

 

Berusting, re'integratie

 

Toch bespeur ik in onze 'tweede' generatie langzamerhand tekenen van berusting en reintegratie. Langzamerhand nemen wij afscheid van de doden, accepteren wij dat het Joodse leven verder gaat en ne­men de oorlogstrauma's een minder overheersende, centrale plaats in. Stukje bij beetje is er weer sprake van reintegratie, een langdurig en moeizaam proces, dat de berusting in praktijk brengt en de men­tale veranderingen in het dagelijkse leven doorvoert. De reintegratie verloopt zeker niet gelijkmatig, heel wat keren zijn er hindernissen en terugslagen, vooral bij herinneringsdata. De rouw om het verlies van onze dierbaren is verwerkbaar, zij het met de grootste moeite. De rouwom het verlies van de Tempel werd door onze Chagamiem (wij­zen) niet opgegeven. leder jaar wordt van ons op Tisja Be'aw echter verwacht, dat wij nog steeds huilen om de verwoesting van Israels heiligdom.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Rouwen om de Joodse geest

 

Nog steeds moeten wij rouwen om het gem is aan Joodse inspira­tie. Tot de herbouw van de Derde Tempel blijven wij 'sjivve' (rouw) zitten om het verlies van het Heiligdom, dat eens het centrum van onze geestelijke inspiratie vormde en Jeruzalem haar speciale status verleende. Rabbi Chaim van Wolozhyn, de leider van de Litouwse orthodoxie uit het begin van de negentiende eeuw, illustreert onze ontroostbaarheid met een Midrasj. Nadat de broers Joseef had den verkocht, vertelden zij hun vader Ja'akov, dat hij door een wild dier verscheurd was. Ja'akov bleef ontroostbaar en rouwde tweeentwintig jaar. Ja'akov Iiet zich niet troosten omdat hij intu'ftief aanvoelde, dat zijn zoon Joseef nog in leven was. Zolang er nog hoop is, laat men zich niet troosten. Hetzelfde geldt, legt Reb Chajiem uit, voor onze Tempel. De Romeinen konden misschien het aardse Jeruzalem vernietigen maar de idealen en geestelijke waarden, die het Beet Hamik­dasj uitstraalde zijn onverwoestbaar. Voor hen, die niet meer kunnen rouwen om Jeruzalem, is ook deze spirituele betekenis verloren ge­gaan. Voor hen is het kind met het badwater weggespoeld. Jeruzalem is echter meer dan alleen de hoofdstad van Israel; het is de smeltkroes van de individuele aspiraties. Jeruzalem is de stadwaar het Joodse volk één wordt.

 

 

Religieuze inspiratie

 

Toen God opdracht gaf een Tempel te bouwen en de offerdienst tot in de details regelde, wilde Hij hiermee op heel concrete wijze aange­ven hoe men tot ware religieuze inspiratie zou kunnen komen, hoe hij zijn hart tot een altaar Gods zou kunnen ombouwen. De oudste verklaarders wijzen ons op deze diepere betekenis. God heeft onze dieroffers niet nodig. Wat God wil is, dat het hart in volle overgave op Hem gericht wordt. Wanneer een dier geofferd werd, moest degene, die het offer bracht zich hierbij voorstellen alsof hij zijn lagere drif­ten en instincten, die hem op het verkeerde been hadden gezet, voor God bracht vanuit een diep verlangen hiervan bevreid te worden. Babylonische en Romeinse soldaten konden de tempel slechts verwoesten omdat de G’ddellijke aanwezigheid het Heligdom verlaten had. De Sjechiena was verdwenen omdat het Joodse hart de Goddellijke opdracht vergeten was en nog slechts vervuld was van blinde haat. De vreugde van Jeruzalem is meer dan alleen de vestiging van ambassades van vreemde mogendheden. Het is de vreugde van Gods anwezigheid,

die eerst gerealiseerd moet worden in ons gevoelsleven, waarna de vestiging van Gods Koninkrijk op aarde nog slechts een kwestie van tijd is. Onze hoop is altijd gebleven.

 

Sprankeltje hoop

 

Er wordt verteld dat Napoleon eens door de straten van Parijs liep op de avond van Tisja be'Av en langs een sjoel kwam. Hij hoorde een jammerend en klagend geluid en zond een van zijn lakeien naar binnen omdat hij benieuwd was waarom iedereen zo bedroefd was. De voorzitter van de Joodse gemeente kwam mee naar buiten en legde Napoleon uit dat men treurde om de verwoesting van de Tempel. Verwonderd zei Napoleon dat hij niets had gehoord over deze tragedie en hij vroeg wanneer deze gebeurtenis had plaatsgevonden. De voorzitter antwoordde;"De Tempel werd 1730 jaar geleden verwoest:' Toen riep Napoleon uit: "Jullie treuren nog steeds na bijna 1800 jaar? Als jullie hierover al zo lang rouwen geloof ik dat jullie de Tempel ooit eens terug zullen krijgen:'

 

Het Jodendom zou het Jodendom niet geweest zijn, indien er niet weer een sprankeltje hoop begon op te Iichten.

Niet lang na de verwoesting van de Tweede Tempel liepen vier mannen op de ru'ines van Jeruzalem zwijgend voort. Het waren rabban Gamlieël, rabbi Elazar ben Azarja, rabbi Jehosjoe'a en rabbi Akiwa. Op hun gezicht was groot verdriet te lezen en ze staarden vertwijfeld naar de verwoesting, die G'd had toegestaan. Plotseling dook een troep vossen voor hun voeten op. Drie van de vier geleerden begonnen luid te klagen: "Oh, dat Jeremia's woord zo moest worden bewaarheid: vossen lopen er - op de verwoeste berg Zion - rond': (Klaagliederen 5:18). Terwijl alien bitter stonden te huilen, moest rabbi Akiwa glimla­chen. Verwonderd riep rabban Gamlieel hem toe: "Hoe kun jij, Akiwa, lachen bij de aanblik van de ramp die ons volk getroffen heeft? Je glimlacht, terwijl je ziet hoe Jeremia's profetenwoord letterlijk werd vervuld en vossen rondsluipen op de plaats waar eens het altaar van G'd stond?" Maar rabbi Akiwa antwoordde: Begrijpen jullie dan niet waarom ik mij verheug? Als de onheilsprofetieen zo stipt vervuld worden, dan zullen ook de goede voorspellingen eenmaal bewaarheid worden:'

 

 

 

Tisja be/Av in tegenstrijdige omstandig­heden

 

We leven in een paradoxale tijd. Na de Zes­daagse Oorlog staat de stad Jeruzalem na bijna tweeduizend jaar weer onder onze bestuurlijke verantwoordelijkheid. Jeruzalem is weer ons nationaal-religieuze centrum geworden maar aan de andere kant voelen we ons bedreigd op onze Heiligste Plaats, de Tempelberg. Het Beet Hamikdasj - de Tempel - is niet meer. Ook in religieus opzicht le­ven wij in tegenstrijdige omstandigheden. Het is ons niet toegestaan onze Heiligste Plaats te betreden omdat wij nog steeds onrein zijn. Maar aan de andere kant is het gebod uit Exodus 25:8"we'asoe lie mik­dasj" - zij moeten Mij een Heiligdom maken - nog steeds van kracht. Volgens Maimonides (1135-1204) is het herbouwen van de derde Tempel ook nu nog een mitsva (gebod). Sommige geleerden stellen als voorwaarde dat de meerderheid van hetJoodse volk in Israel moet wonen of er een koning over de joden moet heersen. Bovendien ont­breekt het ons aan profeten die de precieze plaats kunnen aangeven waar de Tempel moet worden herbouwd. Zolang wij niet precies weten waar in de tijd van Koning Salomo het oorspronkelijke altaar stond, kunnen we niet overgaan tot herbouw (B.T. Zewachiem 62a).

 

Pogingen tot herbouw

 

In de loop der generaties zijn verschillende pogingen gedaan om de Tempel te herbouwen. Zo wilde Keizer Julianus in 363 de Tempel her­bouwen om zo tegen het christendom te ageren. De Tempel in Jeru­zalem zou een bolwerk moeten worden tegen deze door hem niet gewenste religie. Maar hij overleed kort daarop en zo werd de weder­opbouw voor lange tijd uitgesteld. De Tempel is niet alleen een plaats van offerdienst maar ook een centrale plaats van het gehele Joodse volk, en in Messiaanse tijden voor alle volkeren. De vraag blijft waar­om de Tempel ruim 1900 jaar geleden verwoest werd. Rabbi Chaim van Wolozhyn vraagt zich af waarom we vandaag de dag inderdaad nog steeds rouwen om het verlies van de Tempel.

 

Kamtsa en Bar-Kamtsa

 

Rabbi Jochanan geeft in de Talmoed het antwoord op de eerste vraag.

 

Vanwege Kamtsa en Bar-Kamtsa werd Jeruzalem verwoest. Er was eens een man, die een groot feest wilde geven. Zijn vriend heette Kamtsa, terwijl Bar-Kamtsa zijn gezworen vijand was. De man droeg zijn dienaar op om Kamtsa uit te nodigen; de dienaar maakte echter een fout en nodigde Bar-Kamtsa uit. Toen de gastheer Bar-Kamtsa on­der de feestgangers ontwaarde, ontstak hij in grote woede; Bar-Kamt­sa moest eruit! Bar-Kamtsa smeekte zijn gastheer hem niet te bescha­men en bood hem zelfs aan het hele feest te betalen. Zijn aartsvijand was onvermurwbaar. Hij werd eruit gezet. Bar-Kamtsa zon op wraak en zei bij zichzelf: "Grote geleerden zaten aan bij de dis en niemand heeft het voor mij opgenomen. Ik zal de Romeinse keizer berichten, dat de joden in opstand willen komen. Mijn wraak zal zoet zijn':

 

De rest van het verhaal is bekend. De Romeinse legioenen trokken op tegen Jeruzalem en staken de Tempel in brand. De diaspora, die bijna tweeduizend jaar zou duren, was begonnen. Het was onberede­neerde haat die de aanleiding vormde tot deze grote tragedie, die het einde van Israels zelfstandigheid betekende en de joden over de vier hoeken van de aarde verspreidde.

 

Rabbi Chajiem van Wolozhyn gaat dieper in op de vraag, waarom wij ook nu nog - bijna tweeduizend jaar nadien sjive zitten - rouwen om het verlies van ons nationale Heiligdom. Rouwen is de achterkant van liefde.ln de intermenselijke sfeer zitten wij sjive om het gemis van een dierbaar familielid. Treuren betekent dat wij aan iemand gehecht waren. Verdriet geeft uiting aan onze gevoelens van verbondenheid met een ander. Rouw om het verlies van een mens duurt echter maar een jaar; daarna wordt hij langzamerhand vergeten en wordt het gemis deel van het leven.

Tot de herbouw van de derde Tempel blijven wij echter sjive zitten om het verlies van het Heiligdom, dat eens het centrum van onze geestelijke inspiratie vormde, en dat Jeruzalem haar speciale status verleende. Het verlies van de Tempel vormt slechts het eindpunt van een trieste voorgeschiedenis. Het Heiligdom had zijn functie verloren omdat het Jodendom niet meer in de harten van de mensen leefde. Het verhaal van Kamtsa en Bar-Kamtsa vormt geen historische beschrijving van een keten van gebeurtenissen, die als in een oorzaak - gevolg relatie van wapenfeiten tot de val van Jeruzalem leidde. De ware oorzaak lag in de slechte interne verhoudingen tussen de joden onderling en daarom treuren wij nog steeds, ook nu nog. Moge de Tempel spoedig en in onze dagen herbouwd worden, ameen !

 

Bron : Joods Actueel